Muziek en magere lapjes (serie Heijermans' Camera)

Titel
Muziek en magere lapjes (serie Heijermans' Camera)

Jaar
1924

Overig
Heijermans' Camera

Pagina's
27



29

geel, *t oranjerood van de gewonde kloek, die *r kiekens verloren had.

Als ’n druppel viel werd ze gegrepen, en als 't korhoen stilstond, verbaasd en verbijsterd door die vriendschap opeens, de opdringerige belangstelling, 't bukken en buigen in V dadelijke buurt, ’t vergenoegde in de vroegervijandige oogen, streek ’r dikwijls 'n behoedzame, tastende snavel bij de wond tusschen de puntige schubjes.

’s Nachts, op stok, moeilijk zittend, door bevende trillingen omhuiverd, kroop ze weg van de anderen, stolte 't bloed, klitte 't geronnen bij de veertjes naast de spanvliezen der teenen.

Bij dag, zoo als ze hinkerig, met hortende natrekking, in ’r eentje voort-stapte, klitten ze achter 'r aan, bepikten ze driftig, vrijmoedig, niet langer door ontzag op ’n afstand gehouden, de wond, de niet sluitende, grooter en schrijnender wordende, de wond, die als *n rustig-vloeiende wel, geduldig en langzaam, 't door de anderen gretig-begeerde liet druppen.

De haan behoefte niet eens meer te roepen. Ze vonden *t zelf. Als de zon de schulpen krijtbleek bedaverde, 't goudgeel der rugveeren vlamde, drongen de hoenders, ’t elkaar niet gunnend, op, vechtend en mekander verwoed nazettend.

Ze hadden *n prooi, die gekortwiekt was, die tusschen rasterwerk zat besloten, die niet met de jagende, drijvende wolken mede kon vluchten, die eens de tamme eieren in ’t leghok vernielde, die in genegenheid voor de vrijheid gehaat had, gehaat met ’n levenden, van zich afstootenden haat, die zich terug had getrokken in 'n eigen, niet te benaderen eenzamen kring.

Die prooi was gewond en ze hadden recht op z’n bloed, z’n bestaan, z'n stuiptrekkingen, z’n adem.

Die prooi werd zwakker, hulpeloozer, deemoediger, vluchtte als ze 'm pijnigden, vloog 't leghok in, op stok, en weer omlaag, tot ie ze klagend gaf wat ze wouen en ’n tweede wond ’r litteeken opende.

Waar 't oranjerood, 't lilla gepluis had gesponsd, brak ’t bleeke, gemarteld« vleesch door.

Ze zocht 'n schuilplek tusschen de struiken, ontweek schuw en verdaan 't geritsel van dag en nacht, maar ze vonden 'r, plukten, beten, lieten niet los.

Ze wouen de roode druppels tot de laatste toe, en toen in 'n donkeren, maanloozen nacht ’n lichaam van stok viel, zacht van plons — de haan ontrust waarschuwde, heesch en angstig — *r ’n paar kippen kakel-gillend opsprongen — ’t weer stil wérd —

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.