Tante Sprans —: ze heette Espérance Blom, maar al hadden ze ’r d’r leven voor motten laten, de kinderen en kindskinderen wisten van geen anderen naam, geen anderen klank, geen ander geluid — en de heele buurt zou ’r ’n vloek op hebben gedaan! — tante Sprans kiepte met de spichtige elboog-spitsen in de pluche armstoel-leuningen van wijlen ’r meer-as-gebenchte Davy Blom, zaliger nagedachtenis, en met ’t reflex-gebaar dat driekwart van de kleinkinders — letterlijk allemaal kortzichtig — soepel van accomodatie, van ’r overgenomen hadden, dompte ze den bril over de glooiing van fr neuze-bruggetj e, om beter over de glazen en 't montuur ’t engelecadeau op wat meer distantie te bewonderen. Dan zoetjes schokschouderend achterover-leunend, liet ze den verheugenis-glimlach over de ouwe gelaatsrimpels heen-zaligen — ’r mond spleet open — en *t wit van ’r oogen albastte glanzig-diep 't late licht van den dag en den blijden verwonderingstuimel over de attentie van den schatz-van-'n-jongen...
„Wat ’n méér-as-aardig cadeau — daar daar zit ik paf van,” zei ze toen enkel — of liever ze zei ’t niet, want 'r viel niks te zéggen bij ’t geroep en gepraat en gelach en mekaar plezierig in de rede vallen van zes tegelijk, die zich om de machine verdrongen, de papieren van de tobbe mee hielpen trekken, de touwtjes met z’n allen met mesjes en schaartjes an gruzelementen sneden en Siegfried in koor zoo uitbundig prezen, dat-ie woorden en asem te kort kwam, om de gebruiks-aan wij zing uit de grijpende handen te redden , *, ’n Schatz-van-’n-jongen !... Gewoon ’n engel, om over iets te prakkizeeren, waarop geen ander gekommen zou zijn!,.. As Stella met zoo’n fijnen man-met-’n hart-van-goud niet meer as gelukkig wier, wier ’t geen sterveling op de heele gosganschelijke wereld!. .. Reken is toe: eergister — twee dagen voor ’r jaardag had zij ze bij Hagenbeek, waar ze bij de ongijn van dien man in de kooi met de levende leeuwen had zitten gapen van gespannen zenuwen — had zij ze op porties ijs getrakteerd — porties zoo geel as saf