7
T 11 i n i e r (onkruid wiedend).... ’n Wurm in de aarde doet verstandiger.... As je op kruipen ben angewezen, mot je niet — nee, mot je niet op stelten probeeren te loopen — ’n viseh blijft waar de Heer ’m geplaatst heeft — de boel gaat faliekant glad faliekant. . . . (zich plots H hoofd met z’n zakdoek drogend). .. . Wel Christus nog
toe!... (de hemden als ’n roeper voor den mond)____
Mv Waarschouw je! . . .
L a k e i (komt yt terras af)... . Moort-ie niks van! Moeite voor niemendal!
Tuinier. Al z’n leven de smurrie van ’n pruim 1 . . . Je most ze kunnen schieten. . . . (naar omhoog tvijzendl). . . . Ja, dié was ’t.
Lakei, ’k Zie geen zier in dat scherpe licht.
T u i n i e r. Meer daar.
Lakei. Daar ? - Waa r ?
TWEEDE TOONEE1,
De V o r i g e n . Plu m s.
P 1 u m s (strompelt met z’n rechter-houten been van de treden van ’t terras — oud-militair, met grijzen snor en bakkebaard ; 'n horst vol ridderorden). . . . Heb jij niks om h;inden /