Vorst. Perm i Leer me, Eerwaarde ik ze^r hoegenaamd niets, n Regenjas, leege eierschalen, afgekloven.. . .
Waldem a r. . . . Varken scoteletten.. . .
Vorst.... Koteletten. . . . Misschien dat m’n blauwe bril me iet of wat doezelig stemt. ... Wie zal ’t in z’n hoofd halen?... (een pet valt bij de tafel neer — hij kijkt versolt rikt op). ... Wat was dat?
M a r i u s (de pet oprapend), ’n Pet, l w Hoogheid.
W a l d e m a r. ’n Pet, ’n pet!
Vorst, ’n Pet. (een stilte). George! (de lakei schiet dadelijk toe). Weg met dat ding! (de lakei verwijdert zich met de pet. De vorst slaat driftig op). Nu zou ’k wel ’ns wTillen weten. . . . Oei!. . . Oei! (hij gaat weer pijnlijk zitten — praat in toorn) . . . willen weten welke brutale grappenmaker zich die driestheden permiteert — en waarom de heeren zich veroorloven me vanmorgen dingen voor te lezen of te vertellen, die kant noch wal raken, dingen die aan betamelijkheid alles te wen-schen overlaten!
W a 1 d e m a r. Uwe Hoogheid, dat met de regenjas en de eierschalen.. . .
V o r s t. Hou uw mond, meneer! Nonsens! Tk wil