L2l >
Zeg ’m dat ik up ’t moment — ui nee, Jaat 1 m hiér komen (roept hem na). . . . Arndt, de wind heeft dien hoed... Weg laten nemen! (de adjudant wenkt den lakei. De lakei verwijdert den hoed, terwijl de adjudant het slot is ingegaan).. . . ’n Man én 'n vrouw, die gelijktijdig hun nek breken — op het strand — hoogst misplaatst. . . (tot Walde-mar). Welkom, welkom, Eerwaarde, in ’n zonnetje, als we nog niet één keer gehad hebben!
NEGENDE TOONEEL.
Y o r s t. M a r i u s. W a I d e m a r.
W a l d e m a r. Ik wensch Uwe Hoogheid van harte geluk met de zoo volkomen genezing na een zoo langdurige ongesteldheid. Aan die gevoelens heb ik jongstleden Zondag, toen ik van den kansel sprak, en toen Zijne Hoogheid de erfprins zich onder de gemeente bevond, reeds met diepste verknochtheid uiting gegeven.
V o r s t. Dank u zeer. (la zitten, Eerwaarde, ’n Pijp?
Walde m a r. Als üw Hoogheid het veroorlooft, zal ik liever niet rooken.
Vorst. Nee! Nee! Dat kan toch geen ernst