139
Marius. Als ik ’t zeggen mag, Uw Hoogheid, zou zulk weer op den duur buitengewoon schadelijk voor uw gezondheid zijn.
V o r s t (een sigaret opstekend). Zoo. Meen je? Ik heb me ’r anders m’n heele leven patent bij bevonden, om juist te doen wat niet mocht. . . .
Marius (glimlachend). Dat merk ik aan de zoo strikt verboden sigaret, Uw Hoogheid (tracht een lucifer te geven).
V orst (hem afwerend). Merci. Ik help mezelf.
Marius. U heeft er gister over de twintig gerookt. . . .
Yorst (lachend). Ja, ja. .. .
Marius.... En u weet hoe nadeelig. .. .
Yorst (lachend). Ja, ja.... Al praten jullie nog zoo — dat — dat laat ik me niet afnemen! (in meer genoegelijke stemming). . . . Wat heb ik nog? Letterlijk niets. De vrouwen — c’est passé, ’t Behoorlijk eten, met m’n valsch gebit, valsch van m’n voorste snijtanden tot m’n achterste verstandskiezen — c’est passé. Kijken en stevig loopen, na m’n dubbele ziekte — c’est passé, ’n Belegen glas bourgogne, met m’n jicht — c’est passé. Ja, ja (meer ontstemd). Als ik m’n onderdanen van vandaag met die van ’n kwart eeuw vergelijk, denk ik soms