140
ook wel — c’est passé. En als ’t denkbeeld van ’n zoon met vleugels aan me te binnen schiet, als ’t einde van onzen stamboom, heb ik moeite om niet te zeggen....
Mari u s C’est passé... .
Vorst Nou verzoek ik je nog eens, me
niet altijd te willen aanvullen. . . . Dat bedoelde ik in de verste verte niet! (een donderslag). Heerlijk! Magnifiek! Wat ’n haast muzikale slag! Nu kunnen wij tenminste ’n uurtje van de zoogenaamde open lucht profiteeren — open lucht, om bij te lachen! ... Ook die is voor ons — passé. . . .
DERDE TOONEEL.
De V o r i g e n. Adjudant. Minister van Oorlog.
A d j u d a n t. (met parapluie). Zijn Excellentie, de Minister van oorlog. .. .
Vorst. Ja, Excellentie, we zitten hier! ’n Weer om te zoenen, nietwaar? Ga zitten (de lak^i schiet toe om den stoel te drogeyi — de adjudant gunt weer heen). Vannacht, toen de eene donderslag na, de andere kwam — ons 30 c.m. geschut doet ’t niet beter! — en ik de boomen hoorde kraken,