133
zijn gestap rond het perkje, wil op een rustteken stoel gaan zitten).
Marius (hem waar schuivend).... Uw Hoogheid, de stoel is drijvend....
Vorst (nijdig). Daar had toch voor gezorgd kunnen worden 1
Marius. Het heeft geonweerd, Uw Hoogheid____
Vorst (grimmig).... Zoo. Denk je dat ik doof ben? (zwakke onweerslag). Zoo. Hééft ’t geonweerd ? Laat afdrogen — en doe dat ding neer____
Marius. Ik heb ’r voor u opgestoken, Uw Hoogheid. . . .
Vorst. Regent ’t dan nog?
Marius (de hand buiten de parapluie stekend — verlegen). .. . Nee, Uw Hoogheid....
Vorst (grimmig). Wat wil je dan, menseh! Wees blij, dat ’r op ’t oogenblik geen crapule door ’t onweer rondzwalkt — wees blij dat we geen afdak noodig hebben!... Afdrogen! (hij herneemt zijn koortsig gewandel rond het grasperk, terwijl Marius van het terras den lakei ivenkt door hem iets toe te fluisteren, en vervolgens bedremmeld de parapluie keurig oprolt).