119
Lasso (een fleseh openend). En ik trek!
Hild ebrand (meehelpend aan de tafel). En ik strek, hahaha! Menschen, ik ben dronken, voor ik nog gedronken! Ga zitten! (smijt zijn jas en zijn manchetten weg). Weg met de manchetten ! Weg met de moderne boeien! We moeten ons zélf helpen. Italia fare da se! (neemt de broodjes uit Lasso's mand). De meid, waarachtig Maria- Hemelvaart!, komt niet voor daglicht terug, is jool gaan schoppen, schoppen — de heele taal gaat naar de weerlicht! — in de stad! .. . Stoelen! . ., Borden hebben we niet noodig!... We eten ’t van de hand in de tand!... Proost!... Proost!... ’n Lucullus-maaltijd van ’t tafelkleed.. ..
I d a. . . . Hahaha, van ’t beddelaken! ’k Heb ’n beddelaken inplaats van ’n tafelkleed gegrepen!
Hildebrand. Al zaten we om ’n kussensloop of om ’n onderrok — we vieren de overwinning! Yae victis! (wil met de anderen aanstooten).
Lasso. Ho! Ho! Dat gaat zoo niet 1 Eerst ’n woordje, hè! Nee, nog niet drinken.... Hildebrand, redevivus, beste, ouwe kameraad, ik ga je in ’t zonnetje zetten. . . .
Hildebrand. Nee, nee, Lasso — laten we niet. . . .