113
Ida. Netjes! Doe je dat thuis ook? Laat nou leggen! (angstig) Wat scharrel je?
Ossip (met een paar kousen in de hand)... .
Die leen ik van je, zeg... (het tasehje opnemend)____
In de haast, om ’r van door te gaan, heb ik — heb ik — (in het tasehje grabbelend) —- waar zitten ze? — ah! — heb ik één zwarte en één witte sok te pakken gekregen . .. (verwonderd). . .. Wat draag jij ’n lange... .
Ida (hem de kousen uit de hand rukkend). . . . Je kan alles van me leenen — geen kousen.
Da’s als met sigaren en boeken — krijg je nooit
terug! En wie let ’r in godsnaam, in de wolken
op — of je eendere sokken draagt! . . .
Ossip. Dat is waar (een hemd en een flanel uit de taseh over den arm nemend). Rust lekker.
Ida. ’t Zelfde. En twee uur lang je mond houen. Ik let op de bel! (hij gaat de zolderkamer in, begint op de tafel het tasehje te ontpakken, legt achtereenvolgens, terwijl zij languit op't veldbed ligt, een tandenborstel, een haarborstel, een stuk zeep, een revolver, de zwarte en de witte sok, een ketting-met-ridderorde, een busje sardines en een stuk brood, bij de lamp neer. Ban, op den stoel bij de tafel, bekijkt hij nog eens het portret, behust het een paar maal hoorbaar). .. . Wat voer je uit?
8