95
Rita barst in langzaam-stijgend gesnik los, kermt woest haar smart uit). O! O! O!
Nansen (5na een lange stilte). Rita — alles hebben we voor je gedaan — alles — meer dan één priester doen zou. Je luidrucht’ge stem heb ’k geduld — dat heeft ook de zuster — de heele parochie is tegen me — ’k heb me om jóu verzet tegen bevelen die me dierbaar waren — ’k wil geen beroep doen op kleine dingen — den heelen nacht heb ’k in m’n kleed op de sofa gelegen, ’k Heb .... ’k Zwijg ’r over — ’k deed ’t alles met ’n zoo innige liefde, ’n zoo blind vertrouwen — om dat ééne — dat ééne — dat allerschoonste, schóóner dan de geur van ’n bloem, schooner dan zinnen waarnemen! Dat willen we van ieder, iéder redden. Buiten de goddelijke voorzienigheid gebeurt niets, niets. Nog is ’t tijd. Hoor je me niet? Waar ga je heen?
Rita. Naar m’n kind — naar m’n dochter.
Nansen. Die heeft ’r moeder niet noodig, nu niet, Rita.
Rita. Ik ga naar m’n kind.
Nansen. Zonder inkeer, zonder ootmoediging?
Rita. Ik móét naar m’n kind....
Nansen. Dié deur voorbij?