9i
leer is ’n klank geworden. Als ze geen klank was, zou ’r niet zoo’n gèzónde haat zijn ....
Nansen (bitter).....Is dat je heele biecht?
Rita. Geen biecht, ’k Had niet te bièchten.
Nansen (toornig). Ben je dan uitgepraat?
Rita. Ja — tot m’n spijt. We staan tegenover mekaar. Twéé manieren om van de menschen te houen — die van u heeft in liéfde haat gezaaid — die van ons zal door haat liefde oogsten.
Nansen (toornig). Geoogste liefde — zulke liefde, die de ziel verwaarloost, geen éénigen God kent, is verdoemd, eeuwig verdoemd!
Rita. Door wie?
Nansen. Door God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest!
Rita God, wat wij god noemen, verdoemt
z’n schoonste schepping niet. Als wij gedoemd zijn, als de aarde gedoemd is, zijn de vogels in de luchten gedoemd, de visschen in de zee, de dieren onder onze voeten, de planten, de boomen, de sterren, ’t heelal. Dat kan niet. ’t Was gedoemd tot vandaag, alles en alles, gruwelijk gedoemd, omdat we niet wisten wat we wilden, (in extase) Maar nü weten we *t! Nu wéten we, dat