8i
Rita (angstig). Denkt ü vriendelijk over mij. Dan — dan — Wat is ’r dan?
Nansen. Niets. Heb ’k één woord gesproken om u angstig te maken?
Rita {achterdochtig). Nee. Dat heeft u niet [kijkt pastoor en zuster aan). Ik doe wel meer domme dingen (een stilte), ’r Loopt ’n man voor de ramen op en neer — hoor u niet?
Nansen (het venster openend). Ben jij daar, Schriel?
Een stem. Ja, meneer de pastoor.
Nansen. Heb je wat warms te drinken gehad ?
Een stem. Ja meneer.
Nansen. Ga dan rustig naar huis. Zij zullen ons niet stelen.
Een stern, ’k Hou toch liever ’n oogje in ’t zeil. De herbergen zitten vol kwaad volk.
Nansen. Dié sta ’k met m’n pijp, Schriel. Ga gerust.
Een stem. Goed, meneer de pastoor — maar ’k blijf bij den weg.
Nansen (het venster sluitend). Domme menschen. En dat allemaal om u. Vindt u dat zelf niet
Allerzielen. 6
0