66
Nansen. Denk eens na, Bronk. Welke deur in dit dorp staat voor ’r open ? Als met ’r kind gebeurt wat de dokter vreest, dan kan ’k ’n zwakke vrouw met ’r smart niet op de keien laten. Weet de bisschop dat?
Bronk. Ik verwijs je naar den brief. Enkel naar den brief.
Nansen. ’t Is goed. ’k Zal den bisschop schrijven.
Bronk. Daar wacht ’k op. Antwoord aan brenger.
Nansen. ’k Dank je voor je vrièndendienst.
Bronk. Ik ken geen vriend in dienst van de kerk. Ik wacht zoo lang.
Nansen. Spaar je de moeite. Ik heb de gewoonte over ernstige dingen na te denken. Onder géén drang gaat die vrouw van avond heen. Nee. Liever geschorst dan m’n plicht verzaken.
Bronk. Je héb je plicht verzaakt, je plichten, van af ’t eerste uur, dat je de deerne, die jou dadelijk beloog, de afvallige die om hemel en hel lacht, die ons kleed bespot, de zuster tergt, onder je dak nam!
Nansen. Inderdaad!
Bronk. Leert de katechismus die je aan je éigen