65
Bronk. Ja.
Nansen. Dat had je niet moeten doen. (Een stilte. Hy' steekt de lamp aan).
Bronk. Asjeblief. (.Nansen leest aandachtig by het licht — en nog eens — vouwt het papier in het couvert). Nu? Nu?
Nansen. Nee. Niét onmiddellijk.
Bronk. Dûs ? .. ..
Nansen. Nee. De bisschop is onjuist voorgelicht.
Bronk. Ik heb hem ingelicht.
Nansen. Zóó Bronk. De vrouw is herstellend — en — en — dat wist je niet, anders zou je zoo wreed niet geweest zijn — ’r kind is ziek — zó o ziek dat we ’t ergste vreezen.
Bronk. Dat gaat me niet aan!
Nansen. Bronk — zeg jij dat?
Bronk. ’t Gaat me niet aan ! Elke ademhaling van die vrouw is ’n bederf in dit huis. Toen ’k straks binnenkwam, beleedigde ze ónze heiligste gevoelens! En nog geen vijf minuten geleden, trok ’n bende uit ’t dorp voorbij, lachend en schimpend.
Allerzielen. 5