6 2
nen). Meer hier, asjeblief! — Heeft u dat geraas gehoord? {Zij knikt). Dat is om u {Zijknikt). En u heeft den treurigen moed te blijven?
Rita. Ik moet.
Bronk. Dwingen wij?
Rita {gaat zitten). De omstandigheden.
Bronk. Blijf staan, als ik met u spreek.
Rita. Wié is u?
Bronk. Dat ziet u aan mijn kleed.
Rita. Uw kleed? Uw stèm is die van ’n vijand.
Bronk. Die ben ik. ’n Onverzoenlijke.
Rita. Moet ’k dat óok aan uw kleed zien?
Bronk. Ja. Sta op.
Rita. Ik ben moe. Als ’k niet zoo dikwijls moe werd, was ’k al heen.
Bronk. Moe! Niet te moe om God in zijn huis te hoonen!
Rita. God is zoo groot dat-ie niet gehoond kan worden.
Bronk {schamper). Moet ik van u, zondares, onderricht ontvangen? ’k Vraag nog eens: zien