6o
m’n jeugd — was ’n rauwe hèrfst.... Zoolang ’k lijdzaam was, ben ’k getrapt. God leert geen lijdzaamheid....
Pleegzuster. U praat als in ’n koorts zoo slecht____
Rita (iin stijgenden hartstocht).... God leert dat niet, nèe, nèe ! De dieren, de beesten, hebben klauwen, bekken, tanden, snavels. Als ze je aanvallen, je keel dichtknijpen, doe je als de beesten, bijt je, trap, scheur je. ’r Zijn raven en sperwers, haviken en spechten. God zélf is wraakzuchtig
— moeten wij ’n kudde schapen zijn?....
Pleegzuster. Rita!
Rita Heeft ’n plant geen naalden en stekels?
Grijp je geduldig in distels? Hoe doet de spin in ’r web, de vogel op ’t nest, de rat bij 'r jongen? Lijdzaam? Nee, nóóit! (Pastoor Bronk treedt binnen). God heeft strijd gepredikt, strijd met handen en voeten — en nagels — tot je vijanden vluchten, neervallen, vrede, vrede, vrede smèeken,
— God is strijd — de zee is strijd — ’t land is strijd — ’n plant vecht — ’n beest vecht — ’n mensch vecht — oog om oog, tand om tand, buil om buil.... (Bronk slaat met de vlakke hand op tafel — zij houdt verschrikt op).