59
Rita Om geen gékke dingen te zeggen.
Ik kan niet lijdzaam zijn.
Pleegzuster. Als ik niet lijdzaam was, had ’k u geen weken opgepast, aan ’t zondige leven teruggegeven — als ’k niet lijdzaam was en gelukkig in m’n lijdzaamheid zou ’k mijn jeugd niet aan de uwe, de uwe....
Rita.....Misschien moest ik wat van u —
u wat van mij hebben ....
Pleegzuster Ik van ü niets — ik behoor God.
Rita. En ik !
Pleegzuster. Nee. God’s hemel, de heiligmakende genade zijn verloren voor wie ’n doodzonde begaat en volhardt....
Rita (glimlachend-gelukkig). Ik heb geen doodzonde begaan. Nee! Nee! Dan kon ’k me niet zoo dankbaar voelen! Dan zou ’k niet in ’n verrukking zitten, die m’n oogen vochtig maakt, m’n hart zoo vréémd doet kloppen, als wou ’t m’n lichaam uit. ’t Is zoo zoet geweest, zoo zalig! Geen aardsche, geen hemelsche vreugd, niets, niets, niets — nee niéts benadert dat eerste wéten van leven in je — ’t voelen niet meer alléén te zijn. Lang ben ’k alleen geweest. M’n jeugd —