32
zien — als de óüde, de óüde. (Hij sluit het venster, staat even droomend stil. Opnieuw weerklinkt het helle gelach. Ongeduldig gaat hij op de deur toe, klopt).
Dertiende Tooneel.
De Pleegzuster. Nansen.
Pleegzuster. Jawel, eerwaarde ?
Nansen. Ik wou — nee niets.
Pleegzuster. Heeft u niet geklopt?
Nansen. Jawel — jawel. — Ik dacht. — Nee, ga u maar. (Zuster af). Binnen !
Veertiende Tooneel.
Nansen. De Koster.
De koster. As ’k stoor....
Nansen. Je stoort heelemaal niet.
De koster, ’k Mot u is spréke — ja, spréke is ’t woord.
Nansen. Dan moet je *t vlug doen, Langebier — nog vijf minuten en je moet luiden.
De koster. As ’k ’t dan ineene zegge mag: ’k wou me bed terug.