30
Nansen. Die woont met z’n vrouw en z’n drie kinderen in twéé kleine kamers. Daar is de pastorie ’n kasteel tegen. Ik heb tenminste ’n slaapkamer, ’n studeerkamer, ’n alkoof voor de huishoudster èn 9n keuken. En dan nog ! Waarom af te wijzen wat God — als ’n vingerwijzing beduidt ? Ik ben ’r gelukkig mee geweest, Bronk. Dat lijden zóo dichtbij, ’t wandelen op ’t strand, ’t zién van ’t kerkhof, heeft dingen in me wakker gemaakt, die ’k vroeger niet wist, heeft me rijper gestemd, rijper voor ’n taak van liefde voor ’n mensch-heid — die in marteling geboren wordt.
Bronk. M’n waarde, m’n waarde, hoe zou ik je daad af keuren? Juist ik! Kennen we mekaar niet van af onze jéügdjaren ? Maar na drie, vier dagen, zooals ’k je straks zei — ja, je hoeft niét te herhalen wat de dokter meende! — had je ’r ten koste van alles móéten vervoeren....
Nansen. Ook ten koste van ’r leven ?
Bronk. Nee, natuurlijk !
Nansen.... Dan hoefje niet verder te redeneer en.
Bronk. Nansen, geloof me, ’t loopt spaak. Nee, haal je schouders niet op. We móéten soms hard zijn — ter wille van anderen. Die vrouw heeft geen man.