i6
Dr. Geert (aarzelend).... ’k Heb me zelf gevraagd — ik had zoo de inval — öf ze ’n man heeft....
Namen (zacht). Dat willen we hopen.
Dr. Geert. Hopen ? Ze beweerde toch....
Nansen. Beste dokter — we willen ’t hopen. Ik heb m’n plicht gedaan, m’n eenvoudigst-mensche-lijke plicht. En vóór ze heengaat met ’r kind — over vier dagen niet waar ? . .. .
Dr. Geert. Vier, vijf dagen, reken ik.
Nansen. . .. Over vier, vijf dagen, zal ’k nog ’n andere, 'n hoogere plicht waarnemen. — Heb u geen tijd meer?
Dr. Geert. Nee, eerwaarde. Veel zieken. Als de blaren vallen, krijgen de meeste ouwetjes ’t te kwaad. Prachtig uitzicht, hier! Da’s waar — da’s niet slim van me — ’k had ’n brutaal verzoek, niewaar? — niewaar? — en ’k heb ’t bij de aankondiging gelaten! Mag zij hiér ’n uurtje zitten ?
Nansen. Liever niet, maar ’k begrijp de bezwaren. Is te schikken. Adieu, adieu. (Dr. Geert af).