’t allereerst na de kennismaking in de koffiekamer van ’t „Paleis” bij de opvoering van LaFavorita, maakten we ’n prettiger afspraak, comme-il-faut, maar gezelliger.
„Hij,” zei ze — ’r werd nooit anders dan van „hij” en „hem” gesproken met sterk-betoogende accenten —: „hij heeft vanavond jaar-vergadering van z’n club... Kom om negen uur ’n kop thee drinken. Dan zitten we minder bruut en minder gegeneerd dan in koffiehuizen — en ik zal je m’n liefste liederen voorzingen ...”
„Graag,” zei ik met overtuiging — ze had me juist van ’n grof incident met hem verteld — en m’n meelij steeg.
„Maar je mag onder geen omstandigheden bellen,” zei ze met nadruk: „...m’n meid zend ’k natuurlijk niet weg, en ’k vind ’t minder geschikt dat die je openmaakt...”
„Hoe dan?” vroeg ’k, gehoorzaam als ’n slaafje.
„Je moet,” lei ze uit — en ze glimlachte met ’n weemoed om voor te knielen: „je moet iets ongewoons fluiten... Je loopt heen en weer onder de boomen van de gracht en je fluit bijvoorbeeld de aria van den koning uit de „Favoriet“...
„Waarom juist die?” vroeg ik: „...’t kan toch net zoo goed bijvoorbeeld de eerste regel van ’t „Wien Neerlandsch Bloed” of van V-„Wilhelmus” zijn...?”
„Nee!” weerde ze met ’n blos van levendigheid af: „asjeblief niet! Ik heb ’r m’n speciale redenen voor dat ’t niet iets mag zijn dat iedereen fluit... ’r Worden bij ons op de Gracht zoo ontzettend veel afspraakje^ op die manier gemaakt — ’t wemelt van vrijers die dienstmeisjes, die niet uitmogen, op die ordinaire manier waarschuwen om even buiten te komen of ’n boodschap te verzinnen, dat ’k voor geen goud naar beneden sluip als ’k niet volmaakt zeker ben dat je ’t ben...”
„Goed. Uitstekend,” antwoordde ik: „ik zou je ook niet graag compromiteeren... Wkt moet ’k dus fluiten...?”
„Nou, de bekende aria,” lachte ze als ’n theeroos bij ochtenddauw; „...Pour tant d’amour ne soyez pas ingrate... Lorsqu’il n’aura que toi pour seul bonheur...”
„Ik zal ’r zijn om negen uur precies,” zei ’k stralend: „en ’k zal fluiten: Pour tant d’amour ne soyez pas...!”