‘En ’k heb ’n zak vol,’ zei Jan.
Nou dan most de brand ’r maar in. Maar Bart, de wijste der vijf dee ’t niet en wel goed had hij gezien want ze werden gewaarschuwd en nu moesten Jan, Piet, Koos en Gijs die nieuwe fijne sigaren weer afschrappen aan een stoeprand, waarmee je ’n goeie sigaar bedierf, nét zo goed as die bedierf as die inbrandde.
Suus met Jan gearmd, kalm, en pratend met Koos, liep vooraan — de woensdagse trouwzaal binnen.
Weer buiten werd het nóg eens handen-geschud, gepraat over de ambtenaar die om Suus had gelachen, over ’t komieke van zo twaalf paar gelijk die elkaar de rechterhand hadden gegeven...
Suus in de kamgaren handschoenen hield het trouwboek-
‘Nou gauw ’n borrel, jongens,’ zei Jan en ze liepen ’n kleine herberg binnen, waar de mannen elk een klare bestelden en Suus ’n flessie citroen-limonade wou drinken.
En dan werd er geklonken: ‘Nou Jan. ..’ ‘Nou Koos .. ‘Nou daar ga je ...’ ‘Nou juffrouw ...’ ‘Nou Piet...’ ‘Nou Bart...’
Uit de panden van de geklede jassen — Gijs alleen droeg ’n colbert — haalden ze de sigaren met zwart-geplette stompen, rookten gemoedelijk.
Suus zat kalm op een stoel. De mannen hokte te zamen.
‘Nou sla ’m is om Gijs!’
Jan gaf ’n tweede rondje. Ze proefden met slurpende lippen, kalmer nu drinkend en Bart tapte mopjes op de hoge hoed van Piet, die niet recht op z’n hoofd wilde staan.
‘En nou komme jullie zondag bij me, hoor?’ —, inviteerde Jan, en dan betaalde hij, kwamen ze buiten, zeiden elkaar goeiendag.
‘Dag Suus.’
‘Dag Jan,’ — ging Jan weer gauw aan het werk dat za
64