’r Natte schouders broeiden — ’r vochtige knieën vijandig-den tegen ’r rokken — ’r zwemmende, weeïg-hete voeten doorklukten de wijde bottines — toch glimlachte ze, zo-as je glimlacht, as je op bezoek ben, en de kompelemente voor iedereen achterlaat.
Ze glimlachte de koele voornaamheid der gang in — be-glimlachte de huisknecht — de strakke vestibule, de ouwe borden, vlammend van geel, blauw en groen — en vanuit de stilte van ’t huis, de wonderlijke, nog-nooit-gehoorde stilte, ’t hoge bordes afgaand, glimlachte ze nog om dat alle-je-zis-gekke — om de dubbel-verroeste inval van maar raak ‘Moe’ te zeggen ... ‘Moe’. .. ‘Moe’... in plaats van de duvel, of Patjepoe, of Anna d’r pa en ma in de groentekelder — of Carmen d’r notaris met z’n hangbuik en z’n valse gebit, of, of...
Stel je voor, dat ze vandaag of morgen an kwammen bellen ...
Informaties ... Inwinnen ... Inwinnen ...
In de bocht van de gracht stond ze stil, besluiteloos, niet wetend wat en waar.
En eerst hier, alsof ze nóu pas wakker werd, schrikte ’t onthutsend in ’r, dat ze ’n paraplu most hebben, dat ze ’r héél zeker mee had gelopen, dat-ie nog in de vestibule, bij de gele en blauwe borden, most staan. Maar ’r nog is voor an-bellen — nee hoor. Die gaf ze cadeau. Dat verdraaide ze.
Van de kouwe drukte, de flauwe kul, had ze ’r buik vol.
De anstellerij — de krimmenele anstellerij! ’n Gang om in te dansen — en misschien aardappelen met lawaaisaus op tafel...
Dat wijf, om ’r as ’n snotneus te behandelen... de kunst om fassoenlijk te zijn as je d’r knechts op na hield — geen poot uit had te steken ...
48