2
weer is allemaal bij mekaar ben — zoo’n vreemde met z’n neus ’r bij. Praat jij nou vertrouwelijk over familie-dingen!
Gaaike. Kon die arme Peter dan ruiken, dat Jozef óok over zou komen? En heb je niet elk oogenblik gelegenheid voor ’n apartje? We hebben wat opwekking noodig, moedertje. Anders praten we toch maar over ... over ... Heb je de servetten? Je geeft ’r een te weinig.
Moeder Dobbe. Jozef heeft gister pas ’n schoone gehad.
Gaaike. Dan geef je ’m vandaag nog maar een schoone.
Moeder Dobbe. Nee, nee, niks van die overdaad, ’t Slijt al genoeg.
Gaaike. En als ik nou vijf van die mooie pieken gedraaid heb, net als in ’n restaurant, dan moet ’r ’n zesde bij, hoor! Brom nou maar! Chic, hè? Zou ’k ’n bloempot op tafel zetten? Of eigenlijk nee. Voor twee jaar hebben we ook met z’n zessen gezeten. Toen zat...
Moeder Dobbe. Toen zat — niemand.
Gaaike (triestig), ’k Zal toch maar’n bloempot bij vader zetten, (neemt er een uit den standaard) ’t Staat frisch niet? (kijkt droomend in de lamp).