75
en zonder éénige uiterlijke sentimentaliteit voor zich pratend) Vanmiddag zag ’kbij Arie bloemen — en— en — En elk oogenblik vraagt Lotte waarom ’k ’r zoo raar ankijk ... Kijk jij nou ’ns in de lamp — en denk dan — probeer ’t te doen — dat je ’r nooit meer te zien krygt — nooit — Wat is de dood ’n luguber ding, ’n benauwend ding als — je — ’r rekening mee gaat houen. Tèlkens voel ’k — voel ’k me alsof ’k balanceer uit de werkelijkheid in ’n nevel en uit de nevel terug in de vteYkéitfkhei&^zdcliter-sprekend) Van de week liepen we buiten, moest ’k plotseling gaan zitten — om niets — ’r reed 'n sjees voorbij en de boomen stonden zooals altijd en de slooten waren géwóon bevroren en de sneeuw was gewóón — en — en.
Bart. Kom ! Uit nou !
Peter. Die arme Lotte. Dat’s nou met récht de vloek van ’n vrij huwelijk.
Bart (met pogen om hem op te fleuren) ’nj Vrij huwelijk. Zeg jij nou nog zulke gekheden?
Peter. Welke gekheid?
Bart. Verdraaid mal! Alsof ’r één vrij huwelijk is!
Peter. Wor je paradoxaal om me op te kikkeren ?