Peter (glimlachend). Vloek zoo niet.
70
Bart. Waarvoor — slik je telkens — die poeiers ?
Peter. Voor m’n verkoudheid.
Bart... Dat is geen verkoudheid.
Peter (moe achteruitleunend). Nee, dat is geen verkoudheid.
Bart. En je zegt dat zoo kalm!
Peter (waarschuwend). Lotte heeft de huissleutel, — ’t Zal wel weer overgaan (steunt het hoofd achterover). God, kerel, wat ben ’k moe, walgelijk moe ...
Bart (driftig z’n pijp brekend.) Hoe lang heb je dat al?
Peter (glimlachend). Gekke jongen — eerst doe je zoo’n moeite voor 'n pijp tabak — en nou spring je 7r mee om — alsof je de weelde niet verdragen kan...
Bart (de stukken in het vuur smijtend)... Heb je koorts? (Peter knikt) En nou maak je je natuurlijk erg ongerust, hè? (Peter ontkent) Ik zeg je dat ’t niks is, absoluut niks. Allemaal inbeelding. Kruip ’r ’n paar dagen onder. Jij denkt, dat