37
diakenie! God-alle-machtig — je sou se wat naar d’r hersens smijte. Hoor is, meneer — u betaalt niet èn meneer Dobbe betaalt niet — ik kom ’r ook niet met stele an.
Bart. Da’s jammer genoeg. Als we samen nou ’s zoo’n héél klein inbraakje — wat?
Engel. Met lolletjes betaal ’k me slager niet— en me bakker — en me kruijenier...
Bart. Nou, wees maar zoet. Ik ga ’r na ’t ontbijt op uit. Is de boel klaar? Ik heb honger. {Schel). Eenmaal, tweemaal. Ik ben voor niemand thuis, hoor. (af).
Engel. Wie daar? Nee, koopman, niks noodig. Ach kerel, leg nou niet te sanike! Niks noodig. Toe trek de deur dicht! Kijk nou soo’n lammeling — sit je weer met ’n open deur. (Zij sluit de kamerdeur, opent de kast, snuffelt, kijkt in den suikerpot, snijdt 'n stuk van een worst, bergt het in de achterzak, houdt een flesch tegen het licht, snoept een paar lepeltjes van een poi-met-confituur, luistert angstig, werpt snel de kast dicht.)
TWEEDE TOONEEL.
Lotte—Engel.
Lotte (opgeruimd). Daar ben ’k weer.