Peter. Goed zoo. 0
26
Dobbe. (<driftig) Wat zeg je? — Je gaat niet meer naar Amsterdam terug. Je kan afstudee-ren — studeeren noemt-ie dat! — in Groningen. En geen cent krijg je zelf meer in handen!
Peter. {stroef) Toe maar.
Dobbe. Denk jij, kwajongen, dat ik m’n goeie geld wegsmijt — met handen vol wegsmijt — om jou te laten léven met zoo’n — met zoo’n schepsel! — Als ’k me niet inhield voor je moeder — voor je zuster... Bah! Bah! Waar heb je d’r opgediept in de Nes of in ’n bordeel?
Peter. Dat is mijn zaak.
Dobbe. (driftiger) Jouw zaak? Wat ben jij? ’n Aap! Wie ben jij ? ’n Verregaande kwajongen! Hou je mond. Ik ben aan ’t woord. Zijn zaak! Zijn zaak! Als z’n vader ’m wil verrassen kan-ie eerst an de deur hooren dat ménéer naar z’n ouwelui in Zeeland is en dat de juffrouw — de juffrouw over ’n paar dagen terugkomt. En als-ie met moeite op de kamer ’n kijkje neemt, dan ziet-ie vrouwenkleeren — en portretten — en — en huishoudboekjes en rekeningen.. .
Peter. Dus u heeft m’n schrijftafel openge« broken...