hebben, ’n Klap is zoo grof, zoo duidelijk voor iedereen.
De jonge pastoor. Geef me nou je hand, m’n kind — ik zeg maar kind — mal hè — terwijl we zoo weinig verschillen.
Gaaike. Nou ’k eenmaal begonnen ben, zou.’k wel uren lang met je willen praten. Jij ben de eerste .. .
De jonge pastoor (droomerig). De zonde van de ouders....
Gaaike. Mijn zonde ? ...
De jonge pastoor (droomerig). God alleen wéét.. . Je mag niet meer zoo wrééd spreken, als straks, over Lientje en ... Wor niet slecht door je verdriet. Je was altijd ’n dappere meid. (glimlachend) Jij — jij — dorst ’t eerst de donkere kamer binnengaan als Peter en ik bang waren. — Jij heb — toen — Klaas z’n roeiboot van de ketting losgemaakt — en — en — hahaha! — Lach je nou of huil je nou?
Gaaike (zacht-glimlachend). Huilen kan ik niet meer, Jozef. Soms denk ;k dat ’n bóel vrouwen ’t niet meer kunnen.
De jonge pastoor. Ho-ho-ho! — Zie je —toen ’k gistermiddag hier aankwam — en naar je keek als je niet naar mij keek____
Gaaike. Dat heb ’k tèlkens gevoeld....