135
Gaaike. Heb je ’r? ... (schreiend) O, vadertje, wat gemeen — hij hield zoo van ’r.
Dobbe. (woest) Hou je mond!
Gaaike. Hij kon geen uur buiten ’r — en nou doe je dat — terwijl hij daar ligt...
Dobbe. ’k Weet wat ’k doe.
Gaaike. (schreiend) Hoe kon je ’t! Ze was zoo goed en zoo zacht. — Nou durf ik niet meer binnengaan.
ACHTTIENDE TOONEEL.
De vorigen. Bart.
Bart. U hier ?... Ik condoleer u mevrouw — meneer.
Gaaike. (schreiend) Hij heeft ’r weggejaagd ... Bart. Wiè ?
Dobbe. Die meid!...
Bart. Heb je ... Is Lotte?
Dobbe. Goddank — ze is vórt.
Bart, (driftig) Met welk recht heb jij meneer. Dobbe. Met welk récht?
Bart. O — pardon, ’k Verspreek me (loopt nerveus op en neer; weer driftig). Meneer, je bent ’n