133
Dobbe. Kom, geen uur! Hoe mot ’t ’r mee? {Zij haalt de schouders op.) Dan zet j’m maar bij jou neer.
Engel, (goedig) Ja bewaar ü ’m maar soo lang. Da’s héél vertrouwd juffrouw. En hier is de sleutel {Zij wil Lotte den sleutel geven, wijkt schuw achteruit 'als zij de starende oogen ziet. Dobbe wenkt haar den sleutel aan den kruier te overhandigen).
Een kruier. Vooruit met de geit.
Engel. Pas op voor me deur. Soo! (af.)
ZESTIENDE TOONEEL.
Dobbe. Lotte.
Dobbe. En nou jij !
Lotte. Ja — nou ik ...
Dobbe. D’r zijn nog wel méér families die je ongelukkig kunt maken!
Lotte. (starend) Waar mot ik heen ? ...
Dobbe. Waar je vandaan ben gekomen.
Lotte. (hysterisch-schaterlachend) Waar ’k vandaan ... waar ’k vandaan ben gekommen — Dat weet ’k niet! Hahaha!.. .