98
waarin al wat huwelijkszede — gemeen en laag i§.
De jonge pastoor (vriendelijk). Met welk recht oordeel jij — zoo jong als je bent — over hu-welijkszeden ?
Peter. Met welk recht doe jij ’t — en dat beweer ’k nou niet om je te kwetsen—jij, die vrijwillig afstand...
De jonge pastoor. Foei. Heb je geen waardiger antwoord? Zie nu eens, Peter — o, ik hoop dat Gód ’t jullie duidelijk make — wie onrein is geweest heeft geen recht meer op een zoo rein verbond als een waarlijk huwelijk wezen moet en de — juffrouw met wie je .. .
Peter, (heftig).. . Hééft ’n verleden. Maar ik dan? Heb ’k nou al geen verleden ? En andere mannen ? Laat Gód me dan duidelijk maken waarom ’n vrouw wel én ’n man niet nagewezen wordt..,
De jonge pastoor (nerveus). Eoep jij God niet aan, zedelooze jongen! Jij die ... (weer zacht) Voor ’t laatst doe ’k ’n beroep op je. Nooit, dat verzeker ik je plechtig, zul jij deze ... juffrouw, trouwen.
Peter. Ik héb haar getrouwd ...
De jonge pastoor. Dat meen je nü nog. Dat. . . Peter, ’k vin ’t zoo smartelijk dat ik je bijna