62
te leven heb, breng ’k liever bij m’n boeken door — Als militair apotheker heb ’k véél vrijen tijd ...
Martha. Is dat ernst — de paarjaar?...
Frans. Och, ’n kwaaltje, waartegen anno nü geen remedie is, ’n bedaard kwaaltje — je kan’r mee werken — Over twee, drie jaar is al wat hier zit en redeneert, heen, weg — In ’t groote laboratorium wordt één apotheker meer of minder niet gemist, (steekt ’n sigaar op) Willen we nu weer over dat (het wapenrek aanwijzend) praten?
Martha. Nee, liever over uzelf...
Frans (goedig spottend). Vindt u ’n gemeenteraadslid in gala met zoo’n ding (gebaart alsof hij een degen uit de schede trekt) geen heerlijk verschijnsel? — en’n dominee die lid van de Kamer is geworden enbeëedigd wordt met zoo’n ding—en’n prinsje van tién jaar met zoo’n ding, hahaha! — zöo’n dwergprinsje! — en de gardes van den paus met die dingen. Als dat allemaal god welgevallig is, moet ’t hierboven na zooveel eeuwen ’n militair tuighuis, ’n grotesk arsenaal zijn geworden.
Martha. Meneer Berens, wat ’n spot...
Frans. Spot! . . . (de rook van z'n sigaar nawijzend) Als je lampje te walmen staat, spotje niet. —
ê