SABBATH. 89
Zijn twintigje in de staatsloterij was er nog in. „Mazzeltof!” zei Maupie die vijgen en dalen en reepjes kokosnoot at op spoeling van thee... Zoo’n geschmadde-ragge, zei Bekkie, die kiespijn kreeg van ’n dadel. Dan las Zelik ’n stuk uit de krant over ’n staking van diamantslijpers, werd ’r over geredeneerd heen en weer, in gesmaal. Maupie zou liever al z’n sorteersters, die op ’n rijksdaalder bij ’m werkten, van ’s morgens tot ’s avonds, de driedubbele kouwe koorts late krijge, eér die ’n cènt meer in de week gaf... Teugenswoordig maakte de halve wereld zich de zappel voor de werklui... enne de saugers konde d’r hemd van d’r lijf geve... ’n kanker de zoziale beweging . . . mense die ’n cent ’n makke bezatte. . . Zelik pellend cursausche amandlen zei wéér, wat-ie altijd herzei dat Jehoediem niks moste beginne... ’t Gaf allemaal rissches... de jode ware zélf de grootste risschesmakers!... Terwijl ging het geslobber van thee, het kauwen van vijgen,