SABBATH. 5
in de heete, stof-zware straatwalmen, de wanhoopswoede van den op de paardevijgen gebukten, wild stoppelhaar uitrukkenden ouwen jood.
Zelik, steunend op raamluik, keek met oogjens glanzend van aandacht.
Hevig aangrommelde uit de laag-broeiingen der straat het drukke beweeg, nu over allen de koorts was te komen tot Sjabbesrust. Verder-op bogen de huizen in loome gebukt-heid, als 5ppe, vermoeide reuzen, hangende saam, overhuivend de stofvaart. Een enkel schuintrekkend spion kaatste het brandend geleef van de zon, smijtend het gouden gesprankel heftig en driest tegen de vlakking van goor-bruin. De straat lijnde weg in klagende hijging, zwaar-benauwd onder het diepe gehang van bamende luchten, snikkend bij Jt geproest van grijs-mistenden stof.
Boven het schor, diep-keelig geschreeuw der joden klikte helgeel het vinnig gelui van de trambel. Nijdig rinkinkte de koetsier, paarsbol