SABBAXH. 53
arm, waarmee het zaakje uit was. Sedert werd Maupie ook in déze opzichten onderlegder en habitué van goedkoope bordeelen, waar-ie twéé kwartjes fooi in de kous van de meid liet glijjen en zich niet gelijk in ’t Varitee-saloon in vaderschapszaken had te verdiepen.
Maupie en Zelik kwamen zoowat tegelijk binnen. Maupie was niet naar Sjoele geweest door de Sjabbes-drukte en door den laten afloop van een veiling-van-de-Marine.
Lichten in kamer brandden in feestlijk ontvang, lichten op luchters naast schoorsteen, licht in hanglamp boven de tafel. Aromen van koekerigheid, soepwasem,vetgesputter, roesden loom-zwaar op de warmte van kachel, ’t fijn-dradig stoomen van een van de lampen.
„Bewaunes wad-is ’t hier heet,” zei Zelik, nog zweetend van het geloop door de Breestraat.
„Gut Sjabbes tante Serre... dag Bekkie me bèkkie,” zei Maupie in vrindlijk, luchtig gelach: ,,’k róók de zoep in de winkel...”