SABBATH. 17
blies er gezondheid in en het bloederig slijm van de kieuwen duwde ze weg met streeling van duim. Naastan een koopman in petten, zwaar van snor en blauwig van kin. Jodenvrouw kwam met zoontje, jog met listig gezicht. „Kijks hoe die zit... Kijks! kijks!”, zei de man indrukkend de pet op het hoofd van den jog. In de hand nam-ie ’n scherf spiegelglas. Listige jog keek er in, vinnig gezichtje met buigneus en roode-kers-lippen en de pet overzakt op het hoofd. Moeder aan ’t meekijken,glundrig in het gelicht van de scherf en pettenjood ook. En dan aan ’t geding, met gebaar tegen elkander.
Fel van het Waterlooplein schorde ’t gerasp van het sjaggerend volk, drenzend van Dwarsstraat naar Jodenbreestraat waar de opstopping was, waar de huizen negen in drooming en stug rakette het voort naar de Uilenburgersteeg over de hoofden der venters, tot vèr waar de oude-schoen-joden zaten gebogen voor platten met schoenen.
SABBATH.
2