dat er oorlog in het Midden-Oosten was uitgebroken. Israël was door Arabische landen op Grote Verzoendag aangevallen.
'Wij kunnen toch nietbinnen blijven zitten als er oorlog is?’
Het was Tom die dat zei. Verslagen trokken Tom en Zus hun jassen aan om buiten een wandeling te maken. Een overbuurman, die net zijn auto wilde instappen, zag Tom en riep dat het een schande was dat Israël was aangevallen op de dag dat iedereen in de synagoge was.
‘Vreselijk’, antwoordde Tom hem.
Zus wilde dat zij verdriet kon voelen. Of iets anders. Ze liep naast Tom en zag beelden voor zich van groepen Joden bijeen, onder hun witte gebedskleden met zwarte strepen. Ze zag menselijke karkassen die op oude filmbeelden in zwartwit voorbijschokten. Hun verwilderde ogen lagen diep in hun schedel. Maar de cameraopnames waren genomen vanaf de andere kant van het prikkeldraad.
Ze probeerde zich te herinneren wat Jom Kipoer voor een dag was. Moeder deed smalend over de moderne uitspraak -zij sprak over Jom Kipper - maar wilde niet vertellen wat de betekenis van de dag was. Zij vond dat de joodse godsdienst er niet toe deed, evenmin als elke andere religie. Als Zus er meer over wenste te weten, kon zij naar Ce bibliotheek gaan, had moeder gezegd. Zus had gesputterd dat zij niet geïnteresseerd was in boeken, maar in moeders verhalen.
'Nee, ik doe het niet’ was het antwoord.
Het had geklonken als een kluisdeur die in het slot sloeg. Al wat Zus wist, was dat Grote Verzoendag een echt belangrijke dag was, zelfs als je niet religieus was.
Tom sloeg zijn arm om haar schouder. Het was voor het eerst dat iemand haar troostte om iets dat niet haarzelf, maar een deel van het joodse volk betrof. Daardoor realiseerde Zus zich dat het haar niet uitmaakte of de Israëli's moreel correct handelden, of ze symphatiek, of gek waren. Zij had met dat volk te
87