misch als een stoomlocomotief had horen ademen, want zij lag aan beademingsapparatuur. Zij was niet, als de andere zieken, naar huis gegaan. Dat hoefde niet. Dit was haar huis.
Zwaantje had aan een verpleegkundige gevraagd of het goed was dat zij en Joost die avond een kandelaar met kaarsen zouden aansteken. Nadat de hoofdbroeder had uitgezocht of het brandalarm tegen iets degelijks bestand was, verleende hij toestemming en vroeg of hij hun een prettige avond mocht toewensen.
Met de sjammes, het hulpkaarsje, stak Zwaantje al de acht kaarsen van Chanoeka aan.
‘Dat wij deze dag weer mogen meemaken', zei Zwaantje en dacht aan de vrouw die de rest van haar leven in het ziekenhuis zou blijven wonen.
85