de artsen teveel heeft opgejut.’
‘Mam, ik moet ophangen. De thermometer komt er aan.’
'Dat zie ik toch niet door de telefoon. Trouwens, ik heb zelf talloze thermometers in ieders toges gestoken.’
'Dag mam, we bellen nog.'
Misschien bestond er een kans dat één embryootje de eigenwijsheid bezat om te blijven zitten waar hij zat, had Zwaantje bedacht. Maar zij hield zichzelf voor de gek. Eerst die ontzettende pijn. dan het optimisme omdat zij waarschijnlijk in verwachting was, verv olgens het vooruitzicht dat zo’n zwangerschap moest worden beëindigd als haar leven in gevaar zou komen, en dan tot slot de wetenschap dat het was mislukt. Zoals Zwaantje eerder in de pijn was weggezonken, zonk zij nu in een diepe put.
Na een dag of wat maande een zuster Zwaantje om op te staan en rond te wandelen. Voorzichtig stond Zwaantje op. De ochtendjas sloot krap om haar heen. Ze was rondom opgezwollen door liters vocht dat haar lichaam vasthield. Het was een bijverschijnsel van de overstimulatie. Soms werd ze ’s nachts kletsnat wakker. Dan lekte het water door haar poreuze huid naar buiten.
Langzaam schuifelde zij door de gang, zich vasthoudend aan de leuningen langs de rand. Alle kamers waren leeg, alle zieken die nog konden kruipen, waren met de feestdagen naar huis gekropen. Het was bijna oudjaar.
In de verte hoorde Zwaantje een zwaar, pompend geluid. Ze stiefelde erheen en ontdekte een soort huiskamer met een ronde tafel, stoelen, planten en een centraal geplaatste televisie. Aan de deur hingen rode linten waaraan met spelden tientallen kerstkaarten waren opgeprikt. Het zag er aantrekkelijk genoeg uit om er even te rusten. Toen ontdekte Zwaantje een bed waarop een vrouw lag. Er was dus toch nog een patiënte op de afdeling. Het was deze vrouw geweest die zij in de gang rit-
84