twee dagen afwachten om te horen of in het laboratorium celdeling was opgetreden. Misschien ontstond op dit moment, op een afstand van honderdzevenenveertig kilometer van hen vandaan. hun eigen kind.
Het hoofd van het laboratorium kwam de behandelkamer binnen. Op een dienblaadje droeg hij het schaaltje met de em-bryootjes. Door een dun slangetje werden ze even later ingébracht. Zwaantje voelde niets. Menselijke emotie was gereduceerd tot een medische handeling.
‘Als hieruit een gezond kind wordt geboren en het ooit nog eens vraagt waar de babietjes vandaan komen, vertel ik gewoon over de ooievaar en de bloemkool. Niks geen verhaal over een pappie en mammie die veel van elkaar houden en dicht tegen elkaar aan in bed liggen.’
'Maar dan heb je wrel een kind om het tegen te vertellen', zei dokter Bloem. Zijn woorden ketsten tussen haar oren. Ze begon te beven.
‘Met deze embryo’s heb je een kans van vijfenveertig procent om in verwachting te raken. Dat lijkt heel wat, maar het is een dubbeltje op zijn kant. Het kan ook mis gaan. Als het goed gaat, zien wij elkaar over een paar weken bij de zwangerschapstest. Als je gaat menstrueren, bel dan even. We kunnen dan nog een nagesprek hebben. Veel sterkte voor de komende tijd.’
's Avonds aan tafel zei Joost: ‘Eigenlijk zitten we nu met z'n zessen aan tafel!’
Ontsteld keken zij naar elkaar. Het was weer tot een diepere laag doorgedrongen wat zij waren aangegaan.
71