Zus keek naar buiten, naar de weilanden. Langs de spoorlijn liep een sloot. Zij vroeg zich af of je daarover kon waterskiën. Ze dacht dat het wel zou lukken, wanneer je een touw stevig vastmaakte aan de trein, bij spoorwegovergangen een grote sprong over de weg en de wachtende auto's nam, en als je de stok. waaraan het touw vastzat, maar snel genoeg overpakte wanneer er een paal van de bovenleiding naderde.
De rest van de rit sjeesde zij als een Olympisch kampioene op waterski's langs de trein. Zus kwam tegelijk met de anderen op het kopstation van Den Helder aan. Aan de achterkant waren de ski's versplinterd; er was toch niet steeds een slootje geweest.
De fietsen stonden in de stationsstalling op hen te wachten. Om het achterspatbord zat een metalen strook gevouwen, waarop in potlood naam en huisadres van de eigenaar stond geschreven. Dit jaar had Zus het zelf mogen doen, als zij het maar netjes deed. En aan het fietsstuur, naast de bel, hing aan een touwtje een label met daarop het vakantieadres. Bij de andere fietsen zaten nog stukjes touw van vroeger jaren. De papieren labels waren verdwenen. Aan de metalen naamplaatjes, maar meer nog aan die gemeenschappelijke restjes touw om de sturen was te zien dat de fietsen bij elkaar hoorden en een gemeenschappelijk verleden deelden. Ze sjorden hun handbagage achterop en fietsten het kleine stukje naar de boot.
‘Volgens mij is het de Dokter Wagemaker’, gokte Flip, die in het laatste stuk wegsprintte om als eerste de naam van de boot die hen naar het eiland zou brengen, te kunnen lezen.
Carry zette de achtervolging in en won.
‘Het is de Dageraad!' Haar hoge stem klonk triomfantelijk over de kade.
Het waaide flink, de boot deed er langer over dan anders om de haven van Oudeschild te bereiken. Mak ervoor keerde de
63