in bed, werd weggereden, overkwam haar dezelfde duizeligheid als toen zij een half jaar daarvoor aan haar amandelen werd geopereerd. Veel te gauw waren zij bij de deur waar Joost afscheid moest nemen. Hij hoorde dat zij een broeder dwingend smeekte in haar buurt te blijven, zodat zij zijn hand kon vasthouden als zij onder narcose ging. De broeder beloofde het. Zwaantje kon Joost slechts zien vertrekken door haar hoofd achterwaarts te draaien. Misschien werd door die houding het perspectief van de gang die hij uitliep, vertekend en was de gang in werkelijkheid korter dan hij leek. Het ene ogenblik had Joost nog naast haar gestaan, het volgende moment was hij door de automatische gangdeuren verzwolgen.
Opnieuw was zij overgeleverd aan een operatieteam, maar ditmaal reageerde zij vaardiger toen er een stem klonk die zei dat de narcose zou worden ingespoten. Zwaantje maaide met haar arm rond totdat zij een hand te pakken kreeg. Het drong nog tot haar door dat die actie de verplegers uit hun routine haalde. Tevreden legde zij de gevonden hand tegen haar wang en onderging de hamerslag van de anesthesist even argeloos als vroeger, wanneer zij met haar pop in slaap viel.
Zwaantje werd wakker door een hevige spierpijn, die haar afleidde van de echte pijn.
‘Het is weggehaald', fluisterde Joost.
‘Zo'n pijn', zei Zwaantje, misselijk. Het was of zij ongetraind had deelgenomen aan een sportdag. Ze kokhalsde een paar keer en gaf over. Gebroken viel zij terug in het kussen en sliep haar roes uit.
Na de roes begon de rouw. Een week lang vertelde zij aan haar familieleden en vrienden die op bezoek kwamen, over wat er was gebeurd. Tussendoor spraken Joost en Zwaantje telkens opnieuw over hun verlies. Zwaantjes kamergenote, die hetzelfde was overkomen, klaagde tegen haar bezoek over de einde-
32