dag. Ze had er nooit over nagedacht of dit van belang was. Blijkbaar deed het er wel toe, anders zou Simon haar dat niet vragen.
‘Wat voor dag is het dan vandaag?’
‘Het is vier mei. Dan mag je niet lachen. Dan moet je eraan denken hoe erg het was in de oorlog. Als mama ziet dat je lacht, wordt ze nog verdrietiger.’
Mama! Had mama vanmorgen zo’n verdriet gehad? Had ze maar beter opgelet, dan had ze het nu geweten. Zus had niets gemerkt. Mama was wel vaker kortaangebonden. Dan wilde ze met rust worden gelaten, ook al vloog iedereen elkaar in de haren en was het echt katjessspel geworden met ruzie die menens was. Dan zocht Zus de rust op van Judiths kamer, als haar oudste zus er niet zelf zat.
‘Dat gebouw waar wij net langsliepen, daar zaten de moffen.’
Zus kende de grijze trap die toegang verschafte tot de eikenhouten deuren. Er zaten van die kleine ruitjes in, dat had Zus wel gezien.
‘Judith zit daar op school.’
‘Toen niet, natuurlijk, toen zat ze ondergedoken. In de oorlog martelden ze mensen in de kelders, begrijp je?’
Zus herinnerde zich dat zij Judith wel eens had afgehaald. Met mama, na het boodschappen doen. Links en rechts van de koplamp hing aan het stuur een zware tas. Zij had achterop in het fietsstoeltje gezeten.
Er kwamen een heleboel grote meisjes uit de school. Sommigen holden de trap af. Mama had gezegd dat Zus naar de kelderuitgang moest kijken. Daaruit zou Judith, met de fiets, komen. Een voor een kwamen er meisjes met hun fiets aan de hand naar buiten. Voor de kelderuitgang bleven ze met elkaar praten. Ja, daartussen hadden zij Judith ontdekt, die blij naar hen had gezwaaid. Zus had toen helemaal niet gemerkt dat er iets met het schoolgebouw of de kelders aan de hand was
25