geweest. Mama was ook in een goede bui. Ze fietsten gedrieën terug naar huis. Mama en Judith praatten met elkaar. Zus kon het vanaf haar fietsstoeltje niet verstaan, maar zij had genoeglijk haar wang tegen haar moeders rug gehouden, precies daar waar al een lichte vlek zat, en zij had de hele weg naar huis de geur van mama's suèdejasje opgesnoven.
Na de melkpauze vertelde juf dat alle kinderen hun jassen moesten aantrekken.
'Wij gaan nu naar het schoolplein toe en daar gaan wij herdenken. Meester Rodenhuis zal iets over de oorlog vertellen en daarna moeten jullie allemaal heel stil proberen te zijn. Ik zal jullie een teken geven en dan mogen jullie een paar minuten niet praten, alleen rustig stilstaan. Als dat voorbij is, gaan de kinderen van de hogere klassen het volkslied zingen. Wie de wijs kent, mag meedoen. Jullie gaan in de rij staan en komen achter mij aan.’
Onder de indruk van de plechtigheid in haar stem, deden de kleuters wat juf van hen vroeg. Op het schoolplein hing de vlag halfstok. De kinderen stonden per klas in een halve cirkel gegroepeerd, de jongsten vooraan. Zus kon het goed zien. Er lagen een paar bossen bloemen. Tulpen. Die hadden zij thuis ook vaak op grootmoeders naaikastje staan.
Ze probeerde heel stil te staan en verdrietig te kijken. Wat naar dat ze juist nu zo nodig moest plassen. Denk aan de oorlog, hield zij zich voor en ze zag het donkere gebouw waar Judith op school ging voor zich. Al gauw was zij uitgedacht. Ze klemde haar benen tegen elkaar. Zus keek om zich heen of zij eigens Simon en haar andere broer Flip of haar zusje Carry zag - er waren zoveel gezichten. Iedereen om haar heen begon te zingen. Het klonk heel mooi, maar het duurde wel erg lang. Net toen zij dacht dat het voorbij was, zetten de kinderen opnieuw in.
Na afloop snelde Zus naar juf toe.
26