haar oriëntatie en wist dat zij nooit de weg zou kunnen terugvinden. Er was iemand die haar probeerde gerust te stellen. Dat begreep zij- uit de toon van de klanken, want de woorden verstond zij niet. Ze rook een gemene stof, onontkoombaar. Ze lag op de brancard, maar wilde in een diepte vallen.
'Is er iemand die mijn hand wil vasthouden?' hoorde Zwaantje haar eigen stem vragen. Maar iedereen leek vertrokken. Ze was alleen.
9