18
Op de dag dat Zwaantje was uitgerekend, hield de telefoon op te rinkelen. Niemand van de familie of vrienden durfde meer te vragen ‘of er al wat was'. Het leek wel of de wereld tijdelijk afscheid van de aanstaande ouders had genomen en zij pas weer van zich mochten laten horen, wanneer zij die ene, speciale mededeling konden doen.
Toen ging de bel. Het was de buurvrouw met haar dochter Kim. In haar armen droeg het meisje een dekentje.
‘Die mag jij hebben. Voor het baby’tje. Ik heb hem niet meer nodig.'
'Wat een mooie deken! Heb jij daaronder geslapen, toen je nog klein was?’
'Ja, maar toen was ik een baby. Nu ben ik een kleuter. ’
Ze weeg om Zwaantje de kans te geven zich van dit verschil bewust te worden.
Haar moeder voegde eraan toe dat Kim in deze deken zat gewikkeld, toen zij na haar geboorte met haar naar huis gingen.
‘Maar mag ik hem dan wel hebben, als je er zulke herinneringen aan hebt?’
De buurvrouw glimlachte.
'Neem hem nu maar.'
Zwaantje nam het dekentje dankbaar aan. Ze legde het in de babykamer, die op een enkel détail na, piekfijn in orde was. Daar stond ook het koffertje dat mee zou gaan naar het ziekenhuis waar zij poliklinisch zou bevallen. Behalve wat ondergoed en toiletspullen wist Zwaantje niet wat zij er verder in moest doen. Het was geen vakantiekoffer, dus een boek of een zonnebril hoefde niet. Hooguit een pyjama. Ze vroeg Joost om raad. Hij zag de vrijwel lege koffer op de plek waar de commode moest komen te staan. Het model dat hij uit honderd andere
104