‘Bij mijn ouders thuis vierden wij helemaal niets. Geen Sinterklaas, geen Channeke, geen Kerstmis, niets.’
‘Maar bij ons werd altijd uitgebreid gesinterklaasd en met Kerst zorgde je altijd voor een boom in huis. Waarom deden wij dan niets aan Chanoeka?’
‘Dat heb ik mijzelf vroeger voorgenomen. Ik wilde dat als ik ooit kinderen zou krijgen, zij konden genieten van de kitsch van een boom. Ik zag als kind op straat overal ramen met opgetuigde bomen en brandende kaarsjes. Daar genoot ik zo ontzettend veel van dat ik dat mijn kinderen ook wilde geven. ’
‘Heb je dan nooit ergens een chanoekia achter de ramen zien staan?'
‘Jawel, maar ik wist niet waar die voor diende. Een boom vond ik veel mooier. Zou jij eens, als je tijd hebt, bij Flip willen gaan kijken? Ik vind dat het niet goed met hem gaat, maar ik kan geen goed contact met hem krijgen. Ik kom er niet achter wat er aan de hand is.’
Zwaantje beloofde in de loop van de week eens te zullen gaan langsgaan. Ze ruimde de tafel af en zette de vuile spullen op het aanrecht.
‘Niet gaan afwassen, Zus!’ waarschuwde haar moeder, die een afgepaste hoeveelheid water voor de koffie op het gas zette. Maar haar dochter draaide de heetwaterkraan open boven een aftands afwasteiltje om haar ergernis om te spoelen.
‘Waarom noem je mij eigenlijk altijd Zus en zeg je nooit Zwaantje tegen me? Heb je zo’n spijt dat je me die naam hebt gegeven?’
‘Ik vind het nog altijd een mooie naam. Je bent naar je overgrootmoeder vernoemd. Ik heb haar nooit gekend, maar er moet nog eigens een geschilderd portret van haar bestaan dat de oorlog heeft overleefd. Het moet een geduchte tante zijn geweest. Ze heette Zwaantje Meijer-Meijer, van haar mans- en van haar vaderskant.’
‘Waar komt de naam Zus dan vandaan?’
101