Zij hield de brug van haar neus tussen duim en wijsvinger en wist niet wat zij zag. De kaart was geel en de tekst was ter contrast van zwarte inkt. De vier letters flakkerden en deden haar ogen zeer. Ze wist dat er ‘pers’ stond geschreven, maar ze las ‘Jood'.
'Wat moet ik daarmee?' vroeg zij wazig.
‘In gevaarlijke situaties moet je de kaart duidelijk zichtbaar op je jas dragen.’
Ter verduidelijking sloeg hij zijn hand tegen zijn borst, ter hoogte van de plek waar vroeger de jodenster was gedragen.
‘Alsjeblieft.’ Hij strekte zijn hand uit.
‘En als ik dat niet doe?’
‘Dan loop je risico.’
Pas toen Zus handschoenen uit haar tas had opgediept en die had aangedaan, nam ze de kaart aan. Gauw wilde ze hem wegstoppen in haar jaszak, maar die was te klein.
Haastig nam ze afscheid van de agent. Het liefst was zij door de vloer gezakt of het gebouw uitgerend, maar zij herinnerde zich uit de oorlogsverhalen van haar moeder, dat je je in een onverwachte situatie juist beheerst dient te gedragen.
Zonder afscheid te nemen van de verwonderde politieman liep ze naar het einde van de gang. Voordat ze de eerste trede van de trap had bereikt, had zich in gedachten een lange lijst met te nemen maatregelen gevormd. Zo zou ze op zoek moeten gaan naar een andere winterjas, met brede zakken, waardoor ze de kaart snel kon tonen zonder hem zichbaar te dragen. En zij zou, bij wijze van test, nadat zij de perskaart had moeten gebruiken, naar haar moeder moeten gaan om daar naar de journaalbeelden te kijken.
Zus deed een poging haar moeder te laten vertellen wat het Inwijdingsfeest inhield. In haar agenda had ze gezien dat het die avond zou beginnen. Van haar moeder kreeg ze niets nieuws te horen.
100